zaterdag 1 juni 2013

Opgave 3

Bij opgave 3 van het examen HAVO wiskunde B van 2013 krijg je na substitutie de volgende formule:

\(
F = \left( {\frac{{2,39 \cdot \left( {T + 4} \right)^{\frac{3}{2}} }}{{6,3}}} \right)^{\frac{2}{3}}  - 2
\)

Het is gegeven dat dit een lineair verband is dat kan worden beschreven als \(
F = aT + b
\). De vraag is om de waarde van \(a\) en \(b\) te bepalen.

De substitutie ging meestal nog wel en de meeste leerlingen hebben wel een idee wat er moet gebeuren. De weg naar die \(a\) en \(b\) is echter lang en vol valkuilen. Je kunt je wel voorstellen welke 'foute dingen' je kan doen als je de formule hierboven uitwerkt. Wat dat betreft is inzetten op die algebra geen overbodige luxe.

Ik was al blij dat het bij \(
\left( {x^2  + 1} \right)^2
\) in opgave 4 meestal goed ging. Maar helemaal begrepen zijn de rekenregels voor machten nog niet.

De andere oplossing in het correctievoorschrift is leuker. Bereken F voor T=0 en T=1 en bepaal \(a\) en \(b\) zoals gebruikelijk. Mooi, maar ik ben het niet tegengekomen... dus dat is dan weer jammer.

Terwijl we dat toch wel vaker hebben gedaan, de formule opstellen van een lineair verband bij twee gegeven punten. Dat kunnen we in de derde klas al... maar je moet dan wel even de 'link leggen'.

Je bent nooit te oud om dingen te vergeten:-)